In 2005 kwam ik werken bij de verslavingszorg. Eén van de eerste klussen die ik kreeg was het opruimen van het directiearchief van één van de drie organisaties die zich vlak daarvoor met een fusie hadden verenigd.
Het opruimen duurde erg lang. Ik nam mij voor de klus vlot te klaren, maar elke keer verzandde ik weer in het lezen van notulen van directievergaderingen, beleidsnota’s, verslagen van onderhandelingen met gemeenten en net-niet-gelukte fusies. Tussen de regels door las ik veel over de verhoudingen met financiers en collega-instellingen en tussen directieleden onderling. Het was een leerzame klus.
Op zeker moment stuitte ik op een archiefstuk van een heel andere aard. Het was een broos en vergeeld logboek uit 1919. Iemand met een onleesbare naam rapporteerde daarin aan een niet nader gedefinieerde ‘heer’ over de personen die hij had bezocht. De notities maakten duidelijk dat bij deze mannen (geen enkele rapportage ging over een vrouw, echtgenotes en moeders daargelaten) drankzucht het gemeenschappelijke probleem was. De genoteerde adressen duidden op een werkgebied in en rond het centrum van de stad Groningen.
Ik was vreselijk opgetogen over deze vondst. Ik had een historische schat in handen! De collega’s aan wie ik het liet zien, reageerden echter nogal lauw. In mijn zevenjarige carrière in de verslavingszorg hield ik het logboek steeds bij me, mijn schat koesterend. Toen ik vorig jaar de verslavingszorg verliet, besloot ik het naar de Groninger Archieven te brengen. Daar ligt het nu, veilig tussen ander cultureel erfgoed uit de provincie Groningen. Omdat dit soort archiefstukken pas na 100 jaar openbaar gemaakt worden, mag de persoonlijke informatie niet openbaar gemaakt worden. Maar wie belooft dat niet te doen en zijn paspoort laat zien, mag de stukken bekijken.
Dat is wat Froukje en ik onlangs hebben gedaan. Samen probeerden we de aantekeningen te ontcijferen. Soms was de inkt teveel vervaagd om de aantekeningen te kunnen lezen. Maar veel tekst was nog leesbaar. De bemoeizorger van vandaag zal zich in de verslagen herkennen. Soms staat achter de naam van de klant ‘houdt zich best’ of iets van die strekking genoteerd. Vaker is de rapportage uitgebreider en bevat wederwaardigheden over of genoemde persoon emplooi had, in militaire dienst moest of voor de rechter moest verschijnen. Armoede is eveneens een terugkerend thema. Steeds wordt geprobeerd de klanten ervan te overtuigen ‘langs te komen’. Geregeld trof onze ik-figuur klanten trouwens niet thuis, omdat die volgens vrouw of moeder ‘aan de sjouw’ waren. Met regelmaat wordt er motiverende gespreksvoering avant la lettre bedreven en ook worden de positieve ontwikkelingen steeds benadrukt. Uit de rapportages spreekt veel geduld en mededogen met de drankzuchtigen, ook als zij zich niet aan hun beloftes houden.
Toch tobt onze bemoeizorger zo nu en dan met het werk. Op 19 december 1919 lezen we:
Geachte heer, […] Ik had zoo gaarne gehad dat U mij had geantwoord op mijn vraag bijv. ‘hoe ik sta tegenover het bureau’- in welke betrekking. U zal toch begrijpen dat dit voor mij van belang is. Enfin, ik kom wel eens praten doch ik wil gaarne dat ik weet waar ik aan toe ben. Nu is het zoo, kan ik op een avond extra verdienen, dan doe ik dat. Niemand kan mij dat ten kwade duiden, omdat ik niet gebonden ben. Daarbij kost alles mij tijd en geld en ben ik ook geen kapitalist. Laten ze een bedrag noemen, hoe klein dan ook. Ik heb dan een overzicht en kan mijn werk ernaar regelen. Mijn beschikbare tijd geef ik steeds aan het bureau, nu reeds zondags ook een paar uur. Ik moet dan uit mijn werk weg, doe het alles met genoegen doch kan ook niet best aanmerkingen horen.
Ook gaat de interne communicatie soms stroef:
Geachte heer, Reeds lang beloofde u mij eens op te geven waarvoor de menschen [onleesbaar] veroordeeld werden. Vroeger werd ik steeds met iedere nieuwe patiënt gewaar waarom hij bij ons kwam, den laatsten tijd verneem ik dat niet meer. ‘t Is toch in het belang der zaak dat ik alles weet. Met het bestuur schiet ik niets op, heb wel een onderhoud gehad met dr. [onleesbaar], doch ben niets verder gekomen.
Ik vraag mij af wie deze persoon was en aan wie hij (?) rapporteerde. Voor welke organisatie werkten zij? Waar staat de afkorting ‘C.B.’ op het omslag voor? Misschien kom ik er nog achter. Maar daarvoor zal ik eerst verder en dieper moeten schatgraven.