In 1977 zat ik in het eerste jaar van de Agogische Academie Friesland, de AAF, onderdeel van het SHF (het Sociaal Hoger Onderwijs Friesland). Vertraagd vanwege mijn dienstweigeren en daarmee gepaard gaande perikelen, stroomde ik in ergens eind september. De hele introductie had ik gemist; terloops vernam ik dat het wel de bedoeling was dat ik vrijwilligerswerk ging doen.
Ik kan niet meer terughalen hoe ik nou bij het Krisisinterventiecentrum (Kric) ben terechtgekomen, maar op een gegeven ogenblik zat ik in de kleine voorkamer van een pandje aan de Arendstraat bij een algemene ledenvergadering met om mij heen allemaal indrukwekkende mensen met lange haren, snorren, veel spijkerjasjes en heel veel shag en rook.
De kamer stond vol met allerlei samengeraapt meubilair en ik vond een plekje in een diepe oude bank. Er kwam een leuke dame binnen, Hanny, met een enorme hond die de kop op mijn schoot legde en die kop daar de rest van de avond niet meer van afhaalde. De hond was echt groot en hem wegduwen lukte mij niet als ik het al durfde, dus aan het einde van de avond had ik een slapend been. Ik heb geen idee meer waar het toen allemaal over ging en ook aan die vele volgende ledenvergaderingen heb ik maar weinig herinneringen, er werd veel gepraat, vaak was het allemaal erg principieel, maar uiteindelijk kwamen we er dan wel weer uit. De koffie was vaak te sterk, even vaak was er geen melk en de avond werd in de regel afgesloten met een jointje. Hoogtepunten waren de beleidsweekenden waar we gedurende een dag of twee drie ergens bij iemand thuis een hele agenda doorwerkten; uiteindelijk door elkaar slapend op de grond, geweldig lekker eten en veel gezelligheid en een nieuw elan voor de tijd erna. Ik vond de mensen erg aardig, een aantal kwamen regelrecht uit de Leeuwarden hippie-scene en ik merkte dat ik wel veel van hen kon leren. Later hoorde ik terug dat ik met mijn in de regel vrolijke onbevangen naïviteit, de jongen zonder problemen werd ik genoemd, wel goed viel in de groep en ik bleef bij het Kric tot na de zomer van 1980. Mensen gingen weg, mensen kwamen erbij en de sfeer veranderde.
In het begin was het Kric een plek van waaruit we straathoekwerk bij Openbaar Jongeren Centum (OJC) Hippopotamus deden, er was een inloop voor allerlei vragen en problemen en er was zo nu en dan de mogelijkheid van een nachtopvang. Van die nachtopvang moet je je niet te veel voorstellen, het was boven steenkoud, beetje vochtig, er stonden wat oude bedden met dekens en gewatteerde spreien. Als je daar de nacht moest doorbrengen dan had je echt wel een serieus probleem. Ik had geen probleem, de jongen zonder problemen nietwaar, maar ik heb er wel een aantal nachten in de kerstvakantie geslapen omdat er toen een psychiatrische patiënt werd opgevangen, hm, alles voor de stage. Maar de sfeer was verder goed; bij Foeke, mijn werkbegeleider en later stagebegeleider, kon ik vaak even opwarmen en aanschuiven voor een hapje eten.
Omdat ik het straathoekwerk moest leren werd ik er op uit gestuurd om contact te maken met de problematische speed gebruikende Joop. Joop woonde in de gekraakte kazerne en het leek Foeke het beste als ik daar gewoon op een avond eens naar toe ging. Voor het contact maken, het zogeheten levelen, had ik een luciferdoosje bij me met wat wat Libanon (Libanese Hasjiesj); ik denk rode, want die vond ik zelf wat lekkerder dan de gele en veel anders was er op dat moment niet te krijgen. De kazerne was donker, her en der waren er ingangen dichtgemaakt met bedspiralen maar mij was een ingangetje gewezen. Na een lange tocht door donkere ruimtes en gangen kwam ik in een grotere ruimte waar een groepje mannen (ik herinner me geen vrouw in het gezelschap) rond een soort van vuurschaal zaten waar stukken kazerne werden opgebrand en trof onder hen Joop. Eerder was het eens gelukt om Joop zijn speedangsten en wanen te doorbreken door hem een paar dagen op bed te houden met een beste hoeveelheid cannabis . Nu werd gevreesd dat Joop weer bezig was met doordraaien. Ik vond daarentegen Joop wel rielekst en besloot eerst maar eens wat te levelen. Na een paar joints waren we goed geleveld en was het contact prima, alleen was ik wel behoorlijk van de wereld en uiteindelijk weer blij dat ik de weg naar buiten en vooral ook naar huis weer kon vinden. Joop is na die tijd eigenlijk nooit meer doorgedraaid en hij was altijd even vriendelijk tegen me, hij wist zelfs mijn naam nog als ik hem tegenkwam.
Bureaudiensten aan de Arendstraat waren een avontuur op zich. Tegenwoordig google je even als je iets moet weten; wij hadden één telefoon met een tikker (tikken opschrijven zodat men kon zien wie er hoe lang gebeld had) en wat foldertjes en daarmee moest je maar zien hoe je de vragen beantwoordde. Die vragen gingen over dreigende huisuitzettingen, iemand die moest voorkomen bij de rechtbank en geen advocaat had, iemand die gevlucht was voor een rechtelijke machtiging (dwangopname in de psychiatrie), vragen over drugs of over uitkeringen, rechten van krakers en noem maar op en zoek maar uit. De ene vraag over dienstweigeren kon ik ter plekke en uit mijn hoofd dan wel in één keer goed beantwoorden.
Ergens 1978 moesten we uit het pand en konden wij in de Schoolstaat vrijwel naast Hippo een soort van bovenwoning betrekken. Ik raakte meer en meer ingewerkt en toen we in het derde jaar een stageplek moeten kiezen zijn mijn huisgenoot Johan, mijn toenmalige vriendin Ledy en ik bij het Kric gaan werken. Geen stagevergoeding, maar een bijdrage aan de vereniging. Ik heb geen idee meer hoeveel dat was, maar dat was voor de koffie, wc-papier en de telefoon.
De vraag om opvang werd steeds frequenter gesteld, maar ook door mensen die eigenlijk helemaal niet zelfstandig konden wonen en zo kwam het dat Johan en ik, we woonden in een vijfkamer-split-level-flat in Leeuwarden, een aantal keren mensen gedurende enige tijd (soms weken) thuis opvingen. Dat leverde mooie maar ook zeker minder mooie momenten op. Zo vingen we eens een zekere R. op, die als hobby had lampen maken van ijsstokjes en beeldjes van gips. Hij kon alleen een shaggie draaien door de shag door de kamer te strooien. Hij had nog wat meer smerige eigenaardigheden en onze leuke flat bleek binnen een week een dusdanige teringbende geworden te zijn dat deze R. echt zijn biezen moest pakken. Ook was er een H. Hij was gescheiden, kon niet bij zijn geld en moest zich even twee weken zien te redden zonder iets. Aardige vent met verder niet echt een hulpvraag. Als dank voor het verblijf bij ons beloofde hij mij de onderwereld van Leeuwarden te laten zien. Dat heb ik geweten al is het einde me niet helemaal helder meer. Gratis drinkend van de ene kroeg aan de Weaze naar de andere, sterke verhalen gehoord, pistolen gezien, eindigend in een vage seksclub, drankjes van hoeren gekregen nadat ze hoorden dat ik met H. was en uiteindelijk in een taxi gemikt met de mededeling: ‘breng deze maar naar huis’. Weer wat geleerd dacht ik de volgende dag. Erg blijven hangen is de herinnering aan een mevrouw E, uit Bolsward met zes kinderen van zes verschillende vaders. Deze kinderen bleven bij moeders tot ze gingen puberen, dan werden ze uit huis geplaatst. Eénmaal bracht ik haar met een prachtig roodharig dochtertje naar de bus en bij halte pakte deze mijn hand : ‘wol’st do net men Heit wêzen?’ Heit nr. zeven, oef, de vraag beklemt me nog steeds.
Er kwamen meer stagiaires, de gemeente die wat subsidie verstrekte wilde iets meer professionaliteit, oud gedienden vertrokken en de sfeer veranderde. Waren er aan de Arendstraat nog oud-cliënten, die dan ook vrijwilliger werden, aan de Schoolstraat werd dat al veel minder. Ook kwamen er vrijwilligers vanuit het MBO, de AAF en de AVEC (Academie voor Expressie en Communicatie) en mede dankzij deze nieuwe instroom veranderde de sfeer behoorlijk. Toen wij in 1980 moesten verhuizen naar de Uniabuurt werd er in de zomer een lang beleidsweekend in het gebouw van de AVEC gehouden. De discussies waren eindeloos en de invloed van de zogenaamde FORT- en MORT-weekenden (Feministen Oriënteren op Radicale Therapie en Mannen Oriënteren zich op Radicale Therapie) waren te veel merkbaar. Persoonlijke groei, het Kric als een persoonlijk therapeutische ervaring en nog zo wat van die koerswijzigingen waren de onderwerpen. Ik merkte dat aan het eind van het weekend het voor mij klaar was. Het pionieren, het uitproberen, het samen met de andere vrijwilligers maar ook met de cliënt zaken uitzoeken, fouten maken, leren, dat leek allemaal voorbij. Teleurgesteld ben ik toen al voor het einde van het weekend vertrokken; ik ben er nooit meer geweest.
Jaren later, toen ik voor mijn werk bij de reclassering van VNN eens in de oude Leeuwarder bajes moest zijn, liep ik langs het nieuwe Kric aan de Zuidergrachtswal. Er zaten buiten wat mensen op een stoeltje en ik kwam met hen in gesprek. Ik vertelde dat ik vroeger bij het Kric betrokken was geweest.
Een vrouw liep naar binnen en kwam terug met de oude notulenmap: ‘Ben jij deze Ruerd?’ Ja dus.